VVAZ
Intermedis

Klik hier voor
onze diensten

Intermedis A & A

Kifid: ‘ASR moet overlijdensrisicodekking van ruim € 90.000 betalen’

Geplaatst op: 25-01-2018, 16:20:44

Nadat de ex-partner van een consument is overleden, keert verzekeraar ASR aan de consument ruim € 17.000 euro uit, wat neerkomt op 110% van de waarde van de verzekering. Dit is de overlijdensrisicodekking, die is verlaagd als gevolg van het premievrij-maken van de verzekering. De klaagster, die medeverzekerde is, betwist dat de verzekering premievrij is gemaakt. Zij maakt aanspraak op het aanzienlijk hogere verzekerde bedrag van ruim € 90.000, zoals vermeld staat op het laatste polis blad. De Geschillencommissie van Kifid concludeert dat op het moment van overlijden van de ex-partner de overlijdensrisicodekking ruim € 90.000 bedraagt en oordeelt dat ASR alsnog het resterende bedrag moet uitbetalen.

De verzekeraar heeft volgens het klachteninstituut onvoldoende kunnen aantonen dat de verzekering al voor het overlijden van de ex-partner daadwerkelijk premievrij was gemaakt.

Beleggingsverzekering

De ex-partner heeft sinds 1990 een beleggingsverzekering met een overlijdensrisicodekking. In 1998 wordt de consument medeverzekeringnemer en medeverzekerde. Man en vrouw, dan nog partners, voldoen de jaarlijkse premies en daarnaast een aantal koopsommen. In het voorjaar van 2014 beëindigen de partners hun samenlevingsovereenkomst. In het voorjaar van 2015 vraagt de ex-partner de verzekeraar om de polis premievrij te maken en de naam van de consument van de polis te verwijderen. De ex-partner stuurt eind juni 2015 een getekend verzoek tot premievrijmaking terug aan de verzekeraar. Verzekeraar geeft op 2 juli 2015 een nieuw polis blad af. Hierop is de consument nog steeds als begunstigde van de uitkering vermeld en bedraagt het verzekerd kapitaal ruim € 90.000. Op het polis blad staat vermeld dat vanaf 1 februari 2016 geen premie meer is verschuldigd.

Polisblad versus ‘verzoek premievrijmaking’

Duidelijk is dat op het moment dat de ex-partner overlijdt in het najaar van 2015 de polis niet was aangepast aan de wensen van de ex-partner. Namelijk: het aanpassen van de hoge overlijdens-risicodekking en de consument als begunstigde schrappen. Vast staat ook dat de consument haar ex-partner reeds lang had gemachtigd om -mede namens haar- alle verzekeringsnemersrechten uit te oefenen. De ex-partner kon dus buiten de consument om de levensverzekering premievrij maken, met als gevolg dat de overlijdensrisicodekking werd verlaagd naar 110% van de waarde van de verzekering.

Centrale vraag voor de Geschillencommissie is of de klaagster terecht aanspraak maakt op een uitkering van ruim € 90.000 of dat de verzekeraar kan volstaan met uitkering van 110% van de waarde van de verzekering. De verzekeraar verwijst naar het door de ex-partner ondertekende ‘verzoek tot premievrijmaking’ en stelt dat dit per abuis nog niet op het laatste polis blad was vermeld. De klaagster beroept zich op wat vermeld is op dit polis blad van 2 juli 2015.

Onderhandse akte

Het polis blad van de verzekering moet worden beschouwd als een onderhandse akte, aldus de Geschillencommissie, met bindende bewijskracht. Dat wil zeggen dat de verzekeraar het met de polis geleverde bewijs moet weerleggen. Op basis van documenten die de verzekeraar vervolgens overlegt, constateert de Geschillencommissie dat het verzoek om premievrijmaking door de verzekeraar intern per 3 juli 2015 is verwerkt. Echter, de jaarpremie voor de periode februari 2015 – februari 2016 was door de ex-partner al voldaan en de verzekeraar heeft niet aangetoond een deel van de jaarpremie terug te hebben betaald.

De Geschillencommissie gaat er daarom vanuit dat voor de hogere overlijdensrisicodekking is betaald tot en met 1 februari 2016. Op basis daar concludeert zij dat op het moment van overlijden van de ex-partner in het najaar van 2015 de overlijdensrisicodekking ruim € 90.000 bedraagt, zoals het laatste polis blad vermeldt. De verzekeraar heeft onvoldoende aan kunnen tonen dat de verzekering vóór het overlijden van de ex-partner daadwerkelijk premievrij is gemaakt. De verzekeraar moet aan de consument alsnog het resterende bedrag tot ruim € 90.000 uitbetalen.

Bron: bijdrage van Cindrea Limburg op www.amweb.nl van 25 januari 2018

Vorige pagina